Bij het besturen van een voertuig in een tunnel en het kapot gaat en waardoor het voertuig niet kan bewegen, is de bestuurder van het defecte voertuig:
Mag andere voertuigen stoppen als de omstandigheden dit vereisen.
Moet de waarschuwingsverlichting inschakelen en onmiddellijk de tunnel verlaten.
Moet onmiddellijk het defect repareren dat hem/haar verhindert te rijden of het voertuig uit de tunnel te halen.