De bestuurder van een voertuig dat is uitgerust met een speciaal oranje waarschuwingslicht mag het gebruiken:
Alleen bij slecht zicht e.g. tijdens regen, duisternis of sneeuw, als de veiligheid van het wegverkeer niet in gevaar komt door zijn rijgedrag.
Als het nodig is om andere weggebruikers te waarschuwen voor een dreigend ongeval e.g. de noodzaak om abrupt de snelheid te verlagen of het voertuig te stoppen.
Wanneer de veiligheid van het wegverkeer in gevaar kan komen door zijn bewegings- of werkactiviteit .