Een bestuurder die van plan is zijn voertuig te verlaten zodat hij/zij in geval van nood niet onmiddellijk kan ingrijpen:
Moet de motor afzetten en de handrem vastzetten of de versnellingen in neutraal zetten.
Moet het waarschuwingssignaal van een waarschuwingslichtgevend apparaat geven, de motor en het contact uitschakelen.
Moet dergelijke voorzorgsmaatregelen nemen zodat het voertuig de veiligheid van het wegverkeer niet in gevaar kan brengen en onbevoegd gebruik door een andere persoon kan vermijden.