Indien de omstandigheden vereisen, met name indien het signaal gegeven met richtingaanwijzers of met een arm niet voldoende zichtbaar is, e.g. vanwege de breedte van de voertuiglading, moet de bestuurder signaal geven:
Samen met een hoorbaar waarschuwingssignaal.
Alleen met een licht en akoestisch signaal.
Op een andere voor de hand liggende manier, e.g. een bekwaam en goed geïnstrueerd persoon.